logo_02jpg        Randland | VII - In de Karpaten   logo_02jpg


Ballade voor een bandiet

We lopen urenlang terug naar Kolotsjava en je peinst.

 Al sinds je eergister bij het openluchtmuseum het witte standbeeld van struikrover Nikola Šuhaj zag, en daarna espresso dronk in de door zijn weduwe Eržika begonnen

кава, wentelt een kluwen herinneringen rond in je hoofd. Vermoeiend maar onstopbaar. Sentimentele herinneringen aan je middelbareschooltijd, de literatuurles, je eerste vriendje die niks begreep van de roman over Šuhaj. Herinneringen aan de half-verboden film, aan sommige medewerkers daarvan, die je dissidentenvriendjes en -vriendinnetjes waren, herinneringen aan het vrijheidsverlanggevoel dat jou, dat óns, tijdens het kijken beving. En al die herinneringen niet apart maar interlinked en elkaar voedend als boomwortelstelsels in een oud bos.

 En nu bovendien, wandelend in de volle zon, de warme herinnering aan de herinnering aan dat romantische vrijheidsverlangen, die je eergisteren las van het gezicht van je mede-ex-Tsjechoslowaakse, die warme gezaamdeelde vrijheidsverlangherinnering terwijl we naar die witgeklede etalagepop stonden te kijken en koffie zaten te drinken in weduwe Eržika d’r кава. Al is die laatste natuurlijk overleden, maar haar filmactrice, die je erg mag, bruist nog van energie – weet je nog, laatst haar concert?

 

Hoe vertel je dat alles, zonder tot verward oud mens te worden verklaard?

 Het is een tijdreis, een T-reis, zou Westkust suggereren als hij zou meewandelen. Maar hij luiert in onze thuistuin.

Je ziet minstens vijf tijdlagen. Maar, verdorie, de herinnerde tijd is geen keurig gelaagde lasagne, het is spaghetti in je hoofd, hutspot!

 Nou, toch maar proberen, daar gaat ie:


  •  Eerst ontrafel je de namen van onze geliefde bandiet:

Side-letter van Noordkust:

 Lezers als ik, die het reeël-bestaande-socialisme niet hebben meegemaakt, kunnen dit hoofdstuk wellicht grotendeels overslaan. Schaam je niet.

 Touwknoopvastbaar wordt het pas bij Laag 7. Pak daar dus de draad weer op!

 De rest van Bohemia d’r naar Kolotsjava terugwandelend gepeins is taaie kost over hun vierdimensionaal verknoopte netwerk van dissidenten en half-dissidenten, met hun universeel vrijheidsverlangen als lijm en die bandiet uit Kolotsjava als katalysator. Een kleine socialegeschiedenisles, alleen voor de ware diehards.


En nu de tijdlagen – o jee, er schiet je bij elke bocht van de weg een nieuwe te binnen:


  • Laag 0

Roethenië kent een eeuwenlange traditie van struikroverbendes (meestal arme sloebers die de pacht niet hadden kunnen betalen of die niet pakweg twintig jaar in dienst wilden), die de ka-oe-ka machthebbers (Hongaarstalige adel en Hongaars- en/of Duitstalige ambtenaren) tartten. Daarmee waren die zogenoemde struikroversnesten belangrijke dragers van de onderdrukte en verboden Roetheense taal en cultuur.

 

  • Laag 1

Nikola Šuhaj: 1898-1921. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Šuhaj naar het oostfront gestuurd, waar het ka-oe-ka leger enorme verliezen leed, vooral door eigen onkunde, voordat tsaristisch Rusland, waar de onkunde blijkbaar nog groter was, ineenstortte. Soldaat Šuhaj wachtte het oorlogseinde niet af maar deserteerde in 1917. Hij wilde terug naar zijn lief Eržika, maar werd door de Russen krijgsgevangen genomen. (Velen deserteerden uit het ka-oe-ka leger, zo vormden Tsjechische deserteurs [onder wie een oom van je mede-ex-Tsjechoslowaakse] het beroemde Tsjechische Legioen, dat na de Russische capitulatie een jaar lang met pantsertreinen de hele trans-Siberische spoorlijn controleerde, tot aan Vladivostok, tegen het kersverse Rode Leger.)

 Šuhaj ontsnapte uit krijgsgevangenschap en verborg zich in de hut van een Russischtalige vrouw (‘An old woman gave us shelter, kept us hidden in the garret’), die voor hem een kogelwerende toverdrank brouwde, op voorwaarde dat hij haar dochter zou trouwen, althans zo gaat de legende. De volgende dag vermoordde hij haar omdat ze een heks was en haar dochter lelijk en debiel. Hij trok naar zijn geboortedorp Kolotsjava en verborg zich tot het einde van de oorlog in een grot, diep in het woud, geholpen door zijn vriendinnetje Eržika.

 Na de oorlog trouwden ze en leefden enige tijd ‘normaal’ maar vanwege armoede en honger begon hij en zijn bende rijke dorpsnotabelen en rijke Joodse handelaren te overvallen. De opbrengst verdeelden ze onder lotgenoten.

 De nieuwe Tsjechische gendarmes (veelal ex-Legionairs die via Vladivostok en Amerika naar het nieuwe Tsjechoslowakije teruggekeerd waren) hielden grote klopjachten op hun mede-deserteur van WO-I en zetten een enorme prijs op z’n hoofd. Enkele keren ontsnapte hij met veel bravoure (hij dacht immers kogelwerend te zijn), waarbij hij meerdere gendarmes zou hebben vermoord, maar uiteindelijk werd Nikola Šuhaj door een rijke Jood verraden en daarna vermoord. Zijn vrouw Eržika en dochter overleefden en de verrader kreeg nog geen

halíř van het prijsgeld. Op haar oude dag begon Eržika het cafetaria annex souvenirshop in het openluchtmuseum. Ze overleed in 1987.

 Bah, naar onze inzichten is dit een griezelig vrouwonvriendelijke en antisemitische geschiedenis maar als je bijvoorbeeld Šuhaj’s moord op de ‘heks’ ietwat verdoezelt met powerwoman Eržika d’r heldinnenrol, en de ‘rijke Joodse verrader’ vervangt door een mede-bendelid die geld nodig had voor zijn hongerend gezin, heeft de Šuhaj-legende zeker Robin-Hood-potentie.  


  • Laag 2
In 1933 publiceerde de Tsjechische schrijver Ivan Olbracht (1882-1952), die in Kolotsjava was neergestreken vanwege de serene rust, de roman Struikrover Nikola Šuhaj. Hij creëerde twee niveaus – de legende Nikola en zijn echte leven – en verweefde die met elkaar. Het boek wil uitdrukking geven aan de legitieme rechtvaardigheid der mensen en hun verlangen naar vrijheid. (De voorgaande regels citeer je uit je communistische middelbareschoolboek van laag 4.) Jazeker, de schrijver Olbracht was een bevlogen en oprechte communist, althans in het interbellum. Maar na de Tweede Wereldoorlog en de communistische putsch van 1948 ontpopte hij zich als rigide apparatsjik op de censuurafdeling.

 In Olbrachts versie komen de dorpsbewoners van Kolotsjava na de Eerste Wereldoorlog in opstand tegen de totale ellende. Ze plunderen lokale notabelen en Joodse handelaren, zetten de burgemeester af en vestigen een nieuwe orde. Maar de gendarmes grijpen in en op dat moment wordt Nikola een gevreesde struikrover en tegelijkertijd een legende. Met zijn vrienden en jongere broer Juraj plundert hij postwagons, rijke Joden, steelt goederen en geld, dat hij vervolgens onder de armen verdeelt, en hij doodt nooit iemand - behalve uit zelfverdediging of wraak. De gendarmes krijgen Nikola maar niet te pakken. Dus gijzelen ze Eržika en mishandelen ze iedereen die ooit met Nikola heeft gesproken, maar niemand verklapt zijn schuilplaats. Uiteindelijk zetten de gendarmes, samen met de Joden, een hoge beloning op zijn hoofd. (Merkwaardig dat auteur Olbracht zo anti-Joods was, hij had nota bene een Joodse moeder.)

 Nikola's vrienden worden verleid door de beloning – deels omdat Juraj, Nikola's jongere broer, de vader van een van hen heeft vermoord. Ze voeren de broers dronken, een van zijn vrienden steekt een bijl in zijn achterhoofd en Nikola sterft. Maar uiteindelijk lopen deze ‘vrienden’ de beloning mis. Na zijn dood bevalt Eržika van hun dochter Anna en later hertrouwt ze. Nikola wordt begraven op het kerkhof van Kolotsjava, zonder grafsteen en zonder doodskist, onvindbaar dus, maar zijn legende leeft voort in de bossen rond Kolotsjava.

 

  • Laag 3

De Tweede Wereldoorlog. De ‘rijke Joodse verrader’ van Šuhaj, destijds waarschijnlijk een sappelende handelaar die zowel door overheid als bandieten werd afgeperst, wordt door de nazi’s vermoord, net als zijn 132 Joodse medebewoners van Kolotsjava, waarschijnlijk het halve dorp, zo las je mede-ex-Tsjechoslowaakse gisteren op het Joodse kerkhof op de (pas na Oekraienes onafhankelijkheid van 1991) opgerichte gedenksteen.

 Dan zijn er nog Šuhaj’s oudere broer en neef, die vochten in de Tweede Wereldoorlog met de UPA (en de Duitsers) tegen de Sovjet-Unie. Een ander familielid sloot zich juist aan bij de Tsjechoslowaakse communistische partizanen die samen met je tante hier door de bossen zijn getrokken richting hun bezet moederland.

 Na de oorlog: de Anschluss van Roethenië bij de Sovjet-Unie, de deportaties van overgebleven anderstaligen, de gedwongen collectivisatie, de deportaties van ‘koelakken’ en andere eigenwijzen. De angst regeerde, angst dat je vals beschuldigd werd en angst dat je iemand vals moest beschuldigen. De nieuwe Russischtalige baasjes, hun dronken wil was wet. Conformeren of de Goelag.

 Jazeker, dat alles heb je niet zelf meegemaakt, maar je weet wel dat het gebeurd is, je ziet het in de ogen van de oudjes die met uienzakken slepen of op hun koe wachten. Je ziet soortgelijke verhalen bij ons in de Boheemse en Moravische dorpen.

 

  • Laag 4

Begin jaren zestig ging je naar de middelbare school, had je je eerste vriendje en samen vond je de literatuurles drie keer niks. Ivan Olbracht was een belangrijke communistische schrijver. Hm, ingewikkelde, pontificale zinnen. Ook ergerde je aan de communistische kritiek op het vooroorlogse en ‘bourgeois’ Tsjechoslowakije, dat die zielige Roethenen zo in armoe had laten leven en hun leiders had vermoord. Want je wist van je ouders, die toch ook communisten waren, dat dat ‘kleinburgerlijke’ vooroorlogse Tsjechoslowakije veel geld in Roethenië had geïnvesteerd. Zelf wilde je ook communiste worden, en dat werd je ook, tijdens dat optimistische jaar van de Praagse Lente, maar na de inval van het Warschau Pact in augustus 1968: hup, gooiden jij en tantetje je partijboekje het raam uit.

  En dat vriendje? Die snapte níéts van literatuur, die wilde alleen … Dus nog vóór het eindexamen: exit vriendje 1.



  • Laag 5
In 1975 werd Olbrachts roman bewerkt tot de éérste Tsjechoslowaakse musical, zeer succesvol, en in 1978 kwam daarvan de film uit: Ballade voor een bandiet. De censuur was eerst dik tevreden met zo’n moderne film naar het boek van een ‘goede’ communistische schrijver, nota bene een oud-censor, die zo mooi liet zien hoe dat burgerlijke anti-communistische vooroorlogse Tsjechoslowakije de bevolking had onderdrukt. Maar wij, het publiek, zagen dat anders: wij zagen strijd tegen een onderdrukkende staat, wij zagen vrijheidsverlangen, óns vrijheidsverlangen.

 Wat de censuur eerst ook niet wist, was dat de scenarioschrijver een Charta’77-ondertekenaar van het eerste uur was, net als jij, een lotgenoot, dus een goede bekende, die onder een schuilnaam werkte.

 Kortom, hoe populairder de film, hoe sneller die uit de bioscopen verdween, op het laatst alleen in een enkele filmclub (alleen toegang voor leden). Maar ja, je had overal je contacten (kaartjesknippers, garderobejuffrouwen, verwarmingstechnici, dat waren vaak baantjes waar academische dissidenten terechtkwamen), dus heb je de film drie keer kunnen zien.

 Je mede-ex-Tsjechoslowaakse zag ‘m ook tig keer want zij kende, en kent, de meeste acteurs van het destijds halfverboden toneelgezelschap uit haar geboorteplaats.

 Sentimenteel was de film, edelkitsch, maar waar. En steeds snotteren (terwijl naast je de adamsappel van je vriendje op en neer schiet) bij Eržika d’r klaaglied Zabili, zabili:[1]  

‘Gedood, gedood hebben ze hem,

een man uit Kolotsjava.

Vertel me, doodgraver,

waar is zijn graf?’

 En diep zuchtten we bij het slotcouplet:  

‘Een kale kraai

blijft krassen,

zolang in Kolotsjava

die man voortleeft.’


[1] Zie deze recente galaconcertuitvoering: www.youtube.com/watch?v=FjHC2bRcFcI Of koop de dvd met de hele film.



  • Laag 6
De jaren negentig, na de Fluwelen Revolutie, waren een hectische tijd, waarin je voor het parlement werkte terwijl de voorzitter daarvan de destijds verboden film-scenarist was (‘een kale kraai krast, onze hoop is opgeleefd’). En toen hij minister van Cultuur was, had je mede-ex-Tsjechoslowaakse soms met hem te maken. En in de jaren nul, in een andere baan, engageerde ze enkele keren de zangeres die de rol van Eržika speelde. Trouwens, zelf ga je ook naar de concerten van deze Iva Bittová.





  • Laag 7

Eergisteren. Het openluchtmuseum. Jij en je mede-ex-Tsjechoslowaakse staarden naar de witgeklede etalagepop van Nikola en dronken koffie in Eržika d’r кава. Noordkust en Westkust merkten de aangeklede etalagepop nauwelijks op, merkten ook niet hoe wij stonden te zwijmelen, gezamenlijk stonden te zwijmelen. ‘Vrijheidsdranggezaamzwijmwee’, zou Westkust hebben gemunt, maar hij zag het niet en bovendien kent de Duitse taal een kernachtiger containerbegrip: Ostalgie.

 

  • Laag 8

Nu. Moravia en jij loopdromen de lange legendeweg naar Kolotsjava, bladzijdenlang, gezaamzwijgende zusters in vrijheidsverlangen. En we lopen tezamen met onze zwangere heldin Eržika, die eten naar Nikola’s schuilplaats heeft gebracht, en slivovice. En natuurlijk lopen al onze bovengenoemde kennissen mee, die de vrijheidsverlang-legende samen met ons in onze hoofden hebben vormgegeven, het is een drukte van belang, iedereen babbelt met iedereen, op het soms smalle weggetje. En Noordkust loopt achteraan, oplettend dat niemand achterblijft.

 We zijn allang over de pas en we dalen en dalen en de lucht oranjet en de bossen okeren en het steenslag stuift onder onze hete schoenen en we voelen blaren en blaren en we kunnen elk moment onze trouwe Peugeot in ’t vizier krijgen die heeft staan wachten waar het asfalt begint – als een of andere boef ‘m tenminste niet heeft gejat.

 

  • Laag 9

Vanavond. We zullen eten en drinken in het Bureau van de gendarmerie, nadat we in de tot rookterras verbouwde voortuin zullen hebben gestaan waar de gendarmes Šuhaj’s lijk tentoon hadden gesteld. Zie volgend hoofdstuk.

 

  • Laag 10

Aan de keukentafel ploeter je drie jaar later op dit reisverslag. Het is een T-reis, heb je Westkust laten zeggen, een tijdreis. Maar dat is niet zo. Het is geen tijdreis, het is de hele tijd alle tijd tegelijk want alles, de hele reis en al die tien tijdlagen en nog veel meer, sliert door mekaar en door je arme hoofdje, als ontelbare plakkerige, elkaar overal rakende en elkaar overal beïnvloedende slierten van Möbius.

 

  • Moraal van het verhaal

Duidelijk is dat Kolotsjava, dit slaperige H-daldorpje in de Oekraïense Karpaten, het centrum van de wereld is, of toch ten minste van de Tsjechische Republiek.

 In dit vrijheidsverlangparadijs blijven wonen?, zoals de schrijver Olbracht een eeuw geleden besloot, dat zien de anderen je denken, ze zien je aarzeling, terwijl we door dit dorp de laatste kilometer naar het Gendarmerie-restaurant lopen. En dat zie je hun voor zichzelf ook afvragen.

 De achtertuin-blokhut een jaar afhuren en elke dag espressoleuten bij Eržika?

 

Elk volk, hoe vrij ook, denkt behoefte aan méér vrijheid te hebben en modelleert met enige moeite z’n Robin Hood die vrijheid belooft en ondertussen neemt van de zich verrijkende onderdrukkers en geeft aan de zich verarmende onderdrukten. De Tsjechische Hood hebben we nu, je kunt zo bij hem intrekken: de Oekraïner Mykola Shuhaj, in het ka-oe-ka-Hongaars gedoopt als Miklósz Szuhaj. Je denkt aan Westkust. De Vlaamse is Jan de Lichte, gereconstrueerd door Louis Paul Boon, maar is er ooit een Nederlandse Robin Hood geweest? Je kijkt naar Noordkust. De Zweedse is volstrekt duidelijk, de enige zonder bloed aan haar handen, de aardigste Robin Hood ter wereld: Pippi Langkous.

 

Maar let op: Robin Hoods kunnen uitgekauwd raken en hun vrijheidsdrang kan zich tegen hen keren. Zodoende is de bevolking van Little Britain in dire need of a new one.

  Maar ook daar krassen de kraaien maar door, dus die nieuwe Hood zal ongetwijfeld opduiken uit de nu radeloze Möbius-stew van verstandige Britten. En báf, dan zal es losgehen, daar op Albion. Zo’n sentimenteel Robin-Hood-narratief vervlecht immers de verstandigen niet alleen met elkaar, vooral ook met de tranenpinkende meerderheid. En de rest zal geschiedenis zijn.

© Paul Braamberg 2023


Side-letter van Noordkust:

 Alle lezers die het reeël-bestaande-socialisme niet hebben meegemaakt: welkom terug!