logo_02jpg        Randland | IV - Lviv   logo_02jpg


Lviv

De Airbnb is aangenaam downtown, is goed en goedkoop en wifi inbegrepen.

 Avondstadswandeling.
 Veel volk, gezellige drukte en je hoort het meteen, ook uit Lviv zijn ze ‘verdwenen’: de ka-oe-ka Duitstaligen, Polen, Russen, Joden, de Armeniërs ook. Maar hun straatnaambordjes zijn er nog wel (‘Armeense straat’, ‘Jodenstraat’) en hun engelen bewaken het donker tussen de straatlantarens.
 Wel in de straatlantarenlichtbundels glinstert de bovenleiding van Polens eerste tramstad, destijds gratis in de ka-oe-ka-boedel meegekomen. Let op waar je je voeten zet. Smalspoor – meterspoor om precies te zijn. Reëel-nog-steeds-bestaande Tsjechoslowaakse trams van het oersimpele Sovjetmarkt-type.
 Gevoel van geborgenheid, zo tussen al die jonge slenter engelen, van veiligheid onder al die ka-oe-ka beschermengelen. Laat de tijd stilstaan, laat ons eeuwig doorslenteren tussen onze Lvivelingen. We zijn thuizer dan in onze eigen woonsteden. Laat ons thuisblijven.

Zie je, Lviv heeft de andere drie meteen bij de kladden!

Cafés, terrasjes, koffiehuizen en wereldberoemde Lviv-er strudel. En veel accentrijke Lviv-er engelstudentes/ten met Engelstalige medestudenten/tes. Amerikanen veruit het luidst.
 ‘Ik wil niet terug naar ka-oe-ka-thuis,’ zegt Bohemia. ‘Er is te veel gebeurd.’


Ergens in een restaurant gebruiken we de avondmaaltijd, het serveerengeltje rent af en aan, maar voor koffie-met-strudel-dessert slenteren we naar een koffiehuis dat we voordien zagen. 

 Houten lambriseringen met sierlijk snijwerk, sierlijk ingelegde vloertegels, sierlijk gebogen stoelen met pluchen zittingen, tafeltjes met siermarmeren bladen, sierlijk nemen we plaats. Achter ons een groot, sierlijk medaillon met sierlijke afbeelding van, o van Franz-Josef, ónze ka-oe-ka-dubbelmonarch!
 Voor ons een sierlijke glazen toog, uitstalling van sierlijke gebakjes, o, veel meer keuze dan alleen strudel. We watertanden omstebeurt naar de sierlijke juffrouwen om espresso/cappuccino/amerikano met, o, dat sierlijke gebakje, nee dát, of toch dat? De sierjuffrouwen schijnen kwijlklantbestendig te zijn want engelachtig sierlijk krullen hun glimlachlippen en dra krijgen we de lekkernijen met een sierlijke zwaai van een sierlijk presenteerblaadje. We schrokken.

‘Jongens, tweede ronde!’
 ‘Én meisjes!’
 ‘Wij allemaal: twééde ronde! Hé, wat zit er in die glazen vaten?’
 ‘Limoncello en o, morellen- en koffielikeur!’
 ‘Ze zijn beslagen.’
 ‘IJs- en ijskoud!’
 ‘Próschu páni, voor mij een limoncello!’
 ‘En juffrouw, voor mij ook een.’ x 3.
 Sierlijk nippen we, sierlijk kijken we in het rond, sierlijk zwijgen we, sierlijk deinen lekkernijbeladen dienbladen met sierserveerstersarm eronder door de zaak, sierlijk stijgen ze langs siersmeedtrapwerk op naar de eerste verdieping, sierlijk verstrijkt de tijd.
 ‘Jongemeislui, dérde ronde! Juffrouw!’
 Siernip.
 ‘Wat zijn ze mooi hè.’
 Sierkijk.
 ‘Engeltjes.’
 Sierdein.
 ‘Op de tong en voor ‘t oog.’
 Sierstijg.
 ‘En zo sierlijk.’
 ‘Versierlijk.’
 Siertijdverstrijk. Vierde en vijfde en zoveelste ronde.

Iemand vraagt aan Bohemia: ‘Zeg, waarom voel je je niet thuis in ka-oe-ka-Lviv?’
 ‘O, Lviv is oké. Maar al die hongerige toeristen – ka-oe-ka-types als die daar …’ Haar blik wijst naar een toerist, alleen aan z’n sierlijk tafeltje. Hij zit overdreven zwierlijk te schrijven.
 ‘Vast ook een reisverslag.’
 ‘Wij zijn 4x beter!’
 Een man met grijs haar en zwarte wenkbrauwen, die ons vagelijk bekend voorkomt. Kijk, hij legt juist z’n pen neer en priemoogt naar een voorbijlopende serveerster. Gedecideerd slaat Bohemia een denkbeeldig boek open, krachtig breekt ze de kaft en enigszins dubbelgetongd begint ze in het Frans (een Romaanse taal die we ook al bedaamsen c.q. beheersen):
 Je legt je pen neer en al opkijkend zie je elegante serveerstertjes heen en weer paraderen. Je ziet de siersmeedijzeren balustrade van de vide, je ziet hoe welgevormde serveerstersbenen koket de wenteltrap op naaldhakketakkelen, naar de eerste-verdiepingsklandizie. Ondraaglijk licht is je schrijversbaan. Je pakt je pen weer, streept het voorgaande door en lichtzinnelijk verplaats je de scène van vide naar kelder want wat de daarin afdalende serveerstersdecolletés de klandizie te bieden hebben, is nog veel boeiender – boeiender …
 Bohemia gooit het denkbeeldige damesromannetje van zich af. ‘Genoeg! Genoeg van dat potsierlijke ka-oe-kabaal, genoeg van de vrouw als lustobject.’ Ze laat een boer.
 ‘Zo heb ik het nog niet bekeken,’ mompelen Noord- en Westkust, ooghoekend naar de serveerengeltjes.
 ‘Die stijl doet me denken aan … Was Kundera een Franstalige schrijver?’
 ‘Wat denk je.’
 ‘Was Kundera in Lviv?’
 ‘Há, potsierlijke mannenfantasieën zijn overal.’
 ‘Is dat wat er te veel gebeurd is in het ka-oe-ka?’
 ‘Onder andere. Maar laten we elkaar geen gaten in de ziel hakken,’ antwoordt Bohemia lief. En tegen een serveerster: ‘De rekening.’
 ‘Pinnen of iPay?’

Airbnb-gekomen en enige tijd later, staan er enkele lege flessen op tafel en heeft Bohemia het volgende herinnergehaald: ‘Al dat jeugdige elan hier, dat in de lucht hangt en door de Lvive straten flaneert, dat onze limoncello serveert, doet me denken aan mijn eigen jeugdelan, turbotijd zou je nu zeggen, begin jaren zestig in Praag. De communistische partij was aan het ontdooien en wij werden student-lid, dan zou het sneller gaan.’
 ‘Wat sneller?’
 ‘De Praagse Lente – maar was dat zo?’
 ‘???’
 ‘Wij notuleerden, zij dicteerden, wij stencilden, wij flyerden, wij zetten koffie, zij slurpten, wij wasten af en lagen klaar – er is niks veranderd.’
 ‘Zo heb ik het nog niet bekeken.’
 ‘Wie wij, wie zij?’
 ‘Schenk nog eens in.’

‘En in augustus kwamen de tanks. Wij vervingen straatnaambordjes door “Moskva, die kant op”, zij demonstreerden, wij stencilden nog harder, zij flyerden nog harder en de koffie was op … Zij dronken wodka.’
 ‘Wie zij?’
 ‘Aan al die Tsjecho-Komsomol-bonsjes[1] had je niks, die verover-boys die ons studentes het bed in commandeerden en al snel na de Warschau-pact-inval onverdraaglijk lichtvoetig wegrenden naar jullie vrije westen …’
 ‘Nu geen vluchteling meer welkom.’
 ‘…waar die jeugdbondbonsjes stoere en sierlijke boekies bastelden over hun heldhaftig anticommunistisch verzet, terwijl wij Charta’77-ers gevangenis-draaideurden…’
 ‘Je hebt het wéér over Kundera!’
 ‘Onder meer.’
 ‘Zeg, heb jij met die Kundera – eh, gestencild …?’
 ‘Schenk nog eens in.’
 Bohemia kijkt diep in haar volgegoten glas.
 Westkust: ‘In ’68 was ik tien.’ Slokje.
 Moravia: ‘Ik vier.’ Slokje.
 Noordkust, na een slokje: ‘En ik al …’
 Bohemia: ‘Néé!’
 Slokken – water nu.

‘Hoezo drááideurden jullie dissidenten?’
 ‘Steeds moest je je bij onze KGB melden, steeds probeerden ze je informant te maken, en als je nee zei …’
 ‘Mochten je kinderen niet studeren!’
 ‘Oh, ik heb geen kinderen.’
 ‘Weet je wie allemaal ja heeft gezegd?’
 ‘Já!’ Slokje. ‘Althans: nu wel.’
 ‘Zouden hier in Lviv ex-KGB-verklikkers zijn?’
 ‘Wat dacht je dan? Als je niet meewerkte: in de Sovjet-Unie geen draaideur, hier de Goelag.’
 ‘Dus verklikte je collega’s, buren, vrienden, ouders voordat ze jou konden verklikken.’
 ‘Verklik of je leven!’
 ‘Maar nu is Oekraïne lief.’
 Ja hoor, we gunnen elkaar ons gelijk.
 Achter de voordeur, op de overloop, rent iemand voorbij. Trapaf-geroffel. Even later knarst buiten de eerste ochtendtram, binnen klinkt tandengepoets.
 ‘Dat Lvive, en trouwens ook Kyive, jeugdelan, zou dat zoals de Praagse een Oekraïense Lente opleveren?’
 ‘Misschien wat Lvive lentebloemen …’
 ‘Buiten is het herfst.’
 ‘…over negen maanden.’

[1] De Komsomol was de communistische jeugdbond.


© Paul Braamberg 2023