logo_02jpg        Randland | III - De weg naar Galicië   logo_02jpg


Wij, brave burgers van B.

Taderadee, taderadetzky, Brody is de geboorteplaats van talloze schrijvers, met name Joseph Roth.
 Roths meesterwerk Radetzkymars is de zoet-wrange uitvaartmars van onze ka-oe-ka kaiserliche und königliche dubbelmonarchie. De Radetzkymars speelt grotendeels in een Moravisch stadje, dichtbij waar een onzer geboren is, en daarnaast in ‘het stadje B., slechts veertien kilometer van de rand met tsaristisch Rusland.’
 Al is Roth voor velen vooral Radetzky, jijzelf kent hem van een verhaal op de radio, een paar jaar geleden gehoord. Eerst luisterde je halforig – bijvoorbeeld de titel niet verstaan. Wie weet die? Je wilt, je móét grondig nalezen hoe Roth dat bijzondere wij-vertelperspectief voor mekaar kreeg: ‘wij, brave burgers van B.’, het hele verhaal lang. Steeds probeer je je het radioverhaal te herinneren, steeds is het veranderd. Momenteel gaat het ongeveer zoals hieronder. Maar eerst nog wat Radetzkymars:

Roth schreef die roman over het einde van de oude vertrouwde ka-oe-ka-wereld – zo concipiëren de romantici – aan een cafétafeltje in Berlijn, in 1932, terwijl buiten de nazi-laarzen opmarcheerden naar de Reichstag. Een duistere voorafschaduwing daarvan kende Roth al uit zijn geboortestad Brody, veertien kilometer binnen de rand van onze dierbare ka-oe-ka. Dit schreef hij, althans dit herinner je je van de radiovoorlezerij, over ‘ons, brave burgers van B.’:
Nadat wij de troep van onze inspannende herfstverbroedering hebben laten opruimen, scherven geveegd, ruiten vervangen, bereiden wij, keurige burgers van B., ons eendrachtig voor op de winter. Wij kloven brandhout, kopen kolen en stoppen kozijnkieren dicht met mos.
Met Kerst loeien de tegelkachels en ruikt het hele huis naar Leberkuchen. En onder de kerstboom verheugen wij ons vredig en met ons allen op de lente. Maar eerst geselt ons de winter met sneeuwstormen en bijtende kou.
Daarna eindeloos de voorjaarsregens, overal modder en lege proviandkasten. Voor steun kloppen we niet aan bij de overheid, o nee, geld lenen we van de buurjoden. Tot eindelijk de eerste warme lentedag er is, met geurende bloemen en promenerende meisjes en jongens. En vurige straathandel, soms al te vurig. Maar wij zijn gewend onze eigen problemen op te lossen. Nooit zal een klacht of rechtszaak van ons Krakau, laat staan Wenen bereiken.
De zomerloomte brengt zwoele slippertjes en verzakende debiteuren. Maar echt, uit de hoofdstad hebben wij klerken noch rechters nodig.
In de herfst krijgen wij dan toch uitslaande ruzie. Maar zelfs nu laten wij, burgers van B., Wenen met rust. Op zo’n zwoele herfstavond en met jonge wijn concluderen wij dat elkaar haten en de hersens inslaan niets oplost. Een pogrom wel: joden meppen, hun winkeltjes en pandjeshuisjes leegroven en stukslaan, dat verbroedert ons weer. Dat zijn wij, brave burgers van B., zo gewend. En zij ook.
[Naar een onbekend verhaal van Joseph Roth.]
© Paul Braamberg 2022.