Onze
lichamen 'roeren door de lucht van verwelkte
coulissen'[1] (dixit Bruno Schulz) en die
museumentree-lucht hangt stil en mottenballerig, alsof er in geen jaren iemand
is geweest en zo ontvangt de kassa-dame ons ook: met het houterige enthousiasme
waarmee je, na een wekenlange solo-kampeerkanotocht, voor het eerst je
praatspieren kunt gebruiken onder oude vrienden in het kanoclubhuis. In goed Russisch, Pools en Engels – kiest u maar, nou Engels dan, dat bedaamsen en beheersen we alle vier – begint ze te honderd-uiten over wat ons boven te wachten staat. ‘Ja, de Bruno-Schulz-expositie, een héél straffe schrijver, uniek in z’n dittum en dattum …’ Haar tongriem raakt almaar losser gesneden. ‘En o, vergeet u alstublieft de permanente tentoonstelling niet, met oude meesters, ook een Hollandse, komt u daar vandaan? En moderne kunst, dittum en dattum, enzovoort en enzovoort …’
We staan in een slaperig museum in een modderig stadje diep in de achterste Oekraïne-hoek, en de garderobe-baboesjka spreekt vloeiend (om niet te zeggen: watervallend) drie vreemde talen! En vast ook nog Duits. Dat doet geen enkel Stedelijk haar na.
Maar dan roert zich de – blijkbaar – museumconservatrice de trap af.
Stemverschrillend babbelt de nietige kassière verder, maar reeds nakijkt ze hoe de conservatrice ons de wereld van Bruno Schulz optroont, de eerste verdieping. En daar vertelt die conservatrice hem tevoorschijn, Schulz zou zo achter ons de trap op kunnen komen, een oudere jongeman in lange jas met onder een ouderwetse cilinderhoed een scherpgesneden gelaat met nog scherpere ogen die alles, ook het diepstverborgene, zien.
De conservatrice vervolgt: ‘Bruno Schulz was een Pools- en Duitstalige Joodse tekenleraar, zoon van een redelijk welgestelde stoffenverkoper. Met zijn debuut De kaneelwinkels in 1933 was hij meteen een van de belangrijkste Poolse schrijvers. De zaak van zijn vader, de stad Drohobytsj, was de wereld waarover hij schreef, een wereld die hij praktisch nooit verliet.’
‘Hij heeft in Lviv gestudeerd,’ wijsneust een van ons.
‘Die studie architectuur brak hij na twee jaar af – hij moest bij ons terugkomen,’ zegt de conservatrice bevelend.
‘Hij had heimwee,’ betweet onze wijsneus.
We horen iemand achter ons de trap opkomen.
[1]
Aldus Schulz himself in De tweede herfst, een
hilarisch verhaal over dit museum, uit Schulz’ tweede en laatste boek: Sanatorium
Clepsydra van 1937, dan niet bevroedend dat hijzelf later, nu dus, de hele
eerste verdieping zal beheersen.