

‘Elk station zou wel zo’n plaquette mogen hebben.’
‘De meeste Joden en Roma zijn niet naar Auschwitz afgetreind, die zijn in hun eigen dorp of stad gemassaslacht.’
‘Nou, óveral plaquettes dan, zoals die voor Bruno Schulz, álle stoepen vol.’
‘Is dat een taak van de huidige bewoners?’
‘Duitsland had hier, middenin Europa, wel wat beter voor z’n slachtoffers kunnen zorgen – subsidie aanvragen bij Merkel?’
‘Vinden de Heimatvertriebenen uit haar partij vast niet goed.’
‘Dan komen er voor hun paar doden óók plaquettes.’Hij blijft druk fotograferen op het perron terwijl beide dames teruglopen naar Peugeot op het stationspleintje.
‘Hé, Jasinia moet veel Tsjechoslowaakse cultuurmonumenten hebben, functionalistische architectuur enzo, kom, we gaan zoeken.’
‘Verhip, hij heeft de autosleutel.’
‘Dan lopen we wel.’
‘Maar waarheen?’[1] Zwaarbewaakte treinen, de debuutroman van Bohumil Hrabal, de beste naoorlogse schrijver, verhaalt van de ontluikende liefde van de hoofdpersoon voor een conductrice tijdens de Duitse bezetting. De verfilming won een Oscar.
De hoofdstraat wordt herbestraat en –bestoept, zo te zien een proces van jaren, maar gaat zo mooi worden als van een sjiek Tsjechisch spa-stadje, ooit.
‘Kijk, de publieke ruimte wordt echt wel opgeknapt,’ zegt Moravia.
‘Zie jij iemand aan het werk?’ vraagt Bohemia terwijl ze over een Chinese-Muur-achtige stoepband stapt.
Op het pleintje bij de brug staat een paard en wagen aardappelen te verkopen – paarden, die zie je niet veel meer. Bohemia ziet ze wel, voor zich, en haar schapen ook, de hele kudde. Ze snuift, ze ziet ze en ze ruikt ze, voor zich, die beesten, in de tijd dat er nog helemaal geen stoepranden en asfalt waren, laat staan witte Peugeots, en je gewoon met je kudde over straat kon.
Het informatiecentrum annex gemeentekantoor blijkt alleen ’s middags open – o, daar kunnen we niet op wachten!
Naast de dichte deur hangt een A4-tje dat Bohemia aandachtig begint te lezen. Ze snuift weer en mompelt iets onverstaanbaars en dan leest ze zichzelf hardop een telefoonnummer voor, het tegelijk op haar mobieltje intoetsend.
Terwijl ze op verbinding wacht, leest Moravia de kop van het A4-tje: ‘Vacature voor Medewerker/ster publieksparticipatie en fondsenwerving openbare ruimte’.
Moravia: ‘Wat doe je nou? Ik dacht dat je niet hier wilde …?’
Bohemia heeft iemand aan de lijn gekregen en na wat ge-over-en-weer begint ze steeds enthousiaster haar indrukwekkend cv te verhalen: al sinds Charta’77-tijden hamert ze erop dat veilig en schoon verkeer niet alleen een mensenrecht is maar ook een burgerplicht. Steeds meer medestanders kreeg haar vereniging, steeds meer fondsen verwierf ze, ook van de EU – ‘En kijk nu eens naar al die verkeersdrempels in Praag!’
Aan de andere kant van de lijn wordt iets gevraagd.
Haar stem een toontje hoger. ‘Omdat ik hier schapen heb gehoed, lang geleden. En …’
Moravia constateert dat Bohemia d’r Oekraïens met elk woord verbetert, ze meent zelfs een enkel woord Hoetsoels te horen, en ze draait zich om, op weg naar het Davidsster-icoontje van ooit de meest oostelijke Tsjechoslowaaks-Joodse begraafplaats.
©
Paul Braamberg 2023