

Nadat wij de troep van onze inspannende herfstverbroedering hebben laten opruimen, scherven geveegd, ruiten vervangen, bereiden wij, keurige burgers van B., ons eendrachtig voor op de winter. Wij kloven brandhout, kopen kolen en stoppen kozijnkieren dicht met mos.© Paul Braamberg 2022.
Met Kerst loeien de tegelkachels en ruikt het hele huis naar Leberkuchen. En onder de kerstboom verheugen wij ons vredig en met ons allen op de lente. Maar eerst geselt ons de winter met sneeuwstormen en bijtende kou.
Daarna eindeloos de voorjaarsregens, overal modder en lege proviandkasten. Voor steun kloppen we niet aan bij de overheid, o nee, geld lenen we van de buurjoden. Tot eindelijk de eerste warme lentedag er is, met geurende bloemen en promenerende meisjes en jongens. En vurige straathandel, soms al te vurig. Maar wij zijn gewend onze eigen problemen op te lossen. Nooit zal een klacht of rechtszaak van ons Krakau, laat staan Wenen bereiken.
De zomerloomte brengt zwoele slippertjes en verzakende debiteuren. Maar echt, uit de hoofdstad hebben wij klerken noch rechters nodig.
In de herfst krijgen wij dan toch uitslaande ruzie. Maar zelfs nu laten wij, burgers van B., Wenen met rust. Op zo’n zwoele herfstavond en met jonge wijn concluderen wij dat elkaar haten en de hersens inslaan niets oplost. Een pogrom wel: joden meppen, hun winkeltjes en pandjeshuisjes leegroven en stukslaan, dat verbroedert ons weer. Dat zijn wij, brave burgers van B., zo gewend. En zij ook.
[Naar een onbekend verhaal van Joseph Roth.]