Verhaaltje voor het slapen – voor slechtzienden 

Roodk_braille_titel_01jpg      

‘Kinders, het is bedtijd! Maar eerst: kom bij me zitten en luister weer goed!’ 
Geritsel van kinderkleren, dan het geluid van een boek dat opengeslagen wordt, en van geblader naar de goede bladzijde.

Aardedonker is het hier. En benauwd. En het stinkt naar braaksel en maagzuur. Vaag herinnert Roodkapje zich zijn begerige lippen tegen haar hete mond. Hé, er beweegt iets. Iets slijmerigs. ‘Wie is daar?’

   ‘Roodkapje, ben jij dat?’ – de stem van grootmoeder!

   ‘Wat doet u hier?’

   ‘Vanochtend kwam jij op bezoek, en kindje, wat had je grote ogen.’

   ‘Dat was ik niet.’

   ‘En kindje, wat had je harige handen.’

   ‘Dat wahhas ik niet.’

   ‘En wat had je een grote mond.’

   ‘Dat was ik niet, godverdomme.’

   ‘En toen vrat je me op – stouterd!’

   ‘Zjesus, blinde kip, dat was ik niet, dat was Boze Wolf, dat zèg ik toch.’

   ‘Boze Wolf? Aha, nou snap ik het.’

   ‘Allie, allo, Roodkapje, ben jij daar?’ – de stem van Jager!

   ‘Hier ben ik, hier!’

Roodk_braille_alinea 02_01jpg

Het geluid van een omslaande bladzijde.

‘Roodkapje, ze vloekt! Dat mag niet!’

‘Dat is waar. Bijna net zo erg als jullie. Dus kop dicht en luisteren!’

Jager ziet een bobbel verschijnen op de harige, drachtige buik van Boze Wolf en watsj, met alle kracht steekt hij z’n vlijmscherp weidmes naast de bobbel.

   ‘Jauauw!’ – de stem van Roodkapje, hij moet haar geraakt hebben! Van schrik haalt hij het weidmes naar zich toe en trekt zo een diepe jaap door de buik van Boze Wolf.

   Een nieuwe schreeuw, een krakerige doodskreet.

   Als vuige ingewanden blubberen Roodkapje en grootmoeder naar buiten, beiden bedekt met brakerig maagslijm.

   Moeizaam staat Roodkapje op. Jager wil haar helpen maar deinst terug voor de zurige stank en vooral voor de hand die ze naar hem uitstrekt: een vinger is finaal afgesneden, de hand bloedt als een rund. Haar ringvinger: weg! Zo kan hij haar nooit de ring omdoen, haar officieel de zijne noemen, immers een halsband mag niet meer van meneer Pastoor. En brandmerken met het familiewapen is van voor de oorlog.

   Jager veegt z’n weidmes schoon met de zoom van grootmoeders rok, die dooie pier geeft geen kik.

   ‘Ik eh, ik heb nog een andere afspraak. Jullie redden je wel hè.’ Kort licht hij z’n fazantbevederd hoedje op en de voordeur sluit hij zorgvuldig achter zich. Vogels fluiten. Hij haalt diep adem. Frisse boslucht! Zijn paard hinnikt blij.

Roodk_braille_alinea 04a_01jpg

Roodk_braille_alinea 04b_01jpg

Weer wordt een bladzijde omgeslagen.

‘Ik wil ook naar buiten en frisse boslucht inademen!’

‘Later, als je groot bent.’

‘En een paard.’

‘Paarden zijn om op te eten. En houd nou eens je waffel!’

Meneer Pastoor verschijnt. Een snel kruis slaand, stapt hij over ‘t grootmoedertje heen en goedkeurend bekijkt hij Boze Wolf die ruggelings op het bed ligt, de poten gespreid. Hij prevelt: ‘Wat een knots! Ideale bullenpees om de kosteres mee… Als ze weer eens…’

   Ondertussen heeft Roodkapje met de binnenkant van haar openstaand bloesje het wolfsslijm uit haar ogen geveegd. ‘Godverdomme, nu ben ik echt alles en iedereen kwijt.’ Ze schopt naar het lijk van grootmoeder, dat ook al is gaan bloeden, uit een snee in haar nek. ‘Grootma dood, m’n jagersprins pleite en…’ Ze trekt aan een groot, harig en fluweelzacht wolvenoor. ‘En m’n geheime armand gestikt in z’n geile gulzigheid.’

   Meneer Pastoor laat de wolvenknots los, draait zich naar Roodkapje en likt zijn lippen. ‘Kom maar meisje, dan zal ik je troosten.’

   Inderdaad, het huisje van grootmoeder en de nog minderjarige Roodkapje vervallen aan de kerk en aldus leeft Roodkapje nog lang en ongelukkig.

Roodk_braille_alinea 06a_01jpgRoodk_braille_alinea 06b_01jpg

Met een plofje wordt het boek dichtgeslagen.

‘En nu hup het bed in! Welterusten Hans, welterusten Grietje. En denk erom: handjes thuis!’


Paul Braamberg, Skaiti parkeerplaats, 23 juni 2024.

Roodk_braille_slot_01jpg